Ich möchte jemanden einsingen,
bei jemandem sitzen und sein.
Ich möchte dich wiegen und kleinsingen
und begleiten schlafaus und schlafein.
Ich möchte der Einzige sein im Haus,
der wüsste: die Nacht war kalt.
Und möchte horchen herein und hinaus
in dich, in die Welt, in den Wald.
Die Uhren rufen sich schlagend an,
und man sieht der Zeit auf den Grund.
Und unten geht noch ein fremder Mann
und stört einen fremden Hund.
Dahinter wird Stille. Ich habe groß
die Augen auf dich gelegt;
und sie halten dich sanft und lassen dich los,
wenn ein Ding sich im Dunkel bewegt.
Rainer Maria Rilke 1875 - 1926
Berlin-Smargendorf, 14 November 1900
das Buch der Bilder
Ik zou graag iemand toezingen
bij iemand zitten en zijn.
Ik zou je graag wiegen en klein-zingen
en erbij zijn slaap-in en slaap-uit.
Ik zou graag de enige zijn in het huis
die wist: de nacht was koud.
En zou graag luisteren naar binnen en buiten
naar jou, naar de wereld, naar het woud.
De klokken roepen elkaar met slagen toe,
en men ziet tot de bodem van de tijd.
En beneden gaat nog een vreemde man
en stoort een vreemde hond.
Daarna wordt het stil. Ik heb wijd
mijn ogen op jou gericht;
en ze vatten je zacht en laten je los,
als een ding in het donker beweegt