- Che fai, alma? che pensi? avrem mai pace?
avrem mai tregua? od avrem guerra eterna? -
- Che fia di noi, non so; ma, in quel ch'io scerna,
a' suoi begli occhi il mal nostro non piace. -
"Wat doe je, ziel? Wat denk je? Krijgen we ooit vrede?
Krijgen we ooit een bestand? Of houden we eeuwig oorlog?"
"Wat er van ons wordt, weet ik niet, maar, zoals ik zie,
bevalt ons leed haar mooie ogen1 niet."
- Che pro, se con quelli occhi ella ne face
di state un ghiaccio, un foco quando inverna? -
- Ella non, ma colui che gli governa. -
- Questo ch'è a noi, s'ella s'el vede, et tace? -
"Wat baat het, wanneer zij met die ogen
's zomers ijs maakt en vuur in de winter?"
"Haar niet, maar degeen2,
die hen3 regeert."
"Wat helpt dat ons, als zij dat ziet en zwijgt?"
- Talor tace la lingua, e 'l cor si lagna
ad alta voce, e 'n vista asciutta et lieta,
piange dove mirando altri non 'l vede. -
"Soms zwijgt de tong, maar klaagt het hart
met luide stem en achter droge en blijde ogen
huilt het, waar een anders blik het niet ziet."
- Per tutto ciò la mente non s'acqueta,
rompendo il duol che 'n lei s'accoglie et stagna,
ch'a gran speranza huom misero non crede.
Francesco Petrarca 1304 - 1374
Sonnet 150 van de Canzoniere
Het sonnet bevat de dialoog tussen de dichter en zijn ziel.
De ziel ziet iets in de ogen van de geliefde Laura. De dichter echter
denkt dat het hem niet baat. Dan oppert de ziel dat zij misschien ook lijdt!
Maar de dichter vindt geen rust in zijn geest en gelooft er niet in.
"Met dat al, mijn geest krijgt geen rust
door mijn smart te breken, die om haar4 welkom is en blijft,
want veel hoop wil een trieste man niet vertrouwen."