Solo e pensoso i più deserti campi
vo mesurando a passi tardi e lenti,
e gli occhi porto per fuggire intenti
ove vestigio uman l'arena stampi.
Alleen en peinzend ga ik door het land
waar niemand is, met afgemeten schreden;
mijn ogen, steeds op de vlucht gericht, zien lede
zelfs maar andermans voetspoor in het zand.
Altro schermo non trovo che mi scampi
dal manifesto accorger de le genti;
perché ne gli atti d'alegrezza spenti
di fuor si legge com'io dentro avampi:
Geen andere bescherming is bestand
tegen wetende blikken, immers mede
mijn buitenkant toont hoe ik heb geleden
vanbinnen, hoe ik daar nog altijd brand.
sì ch'io mi credo omai che monti e piagge
e fiumi e selve sappian di che tempre
sia la mia vita, ch'è celata altrui.
Geen bos of vlakte, stroom of berg die niet
bekend is met mijn leven en mijn lijden,
waar ik de mens onwetend van wil laten.
Ma pur sì aspre vie né sì selvagge
cercar non so ch'Amor non venga sempre
ragionando com meco, et io co llui.
Francesco Petrarca 1304 -1374
sonnet 35 uit de Canzoniere - het Liedboek
stem: Luigi Loperfido
Maar nooit vind ik zo'n woest en ruig gebied
of Amor gaat er immer aan mijn zijde,
en alles wat wij doen is praten, praten.
berijmd herdicht door
Peter Verstegen
Alleen en peinzend, de meest verlaten velden
loop ik af te meten met trage, langzame passen,
en houd de ogen alert om te mijden
waar menselijk spoor de grond bedrukt.
Alleen en peinzend en met trage tred
zoek ik mijn weg door de eenzaamste gebieden,
terwijl ik steeds mijn ogen scherp laat spieden
naar plaatsen waar geen mens zijn schreden zet.
Geen and're schuilplaats vind ik om t' ontgaan
dat ik duidelijk opval aan de mensen;
want in mijn doen van vreugd' gespeend
leest men van buiten hoe 'k van binnen brand:
Ik ken geen ander middel dat mij redt
van het oog der mensen dat ik wil ontvlieden.
Want dat een laaiend vuur mijn bloed doet zieden,
merkt ieder die maar éven op mij let.
Zó, dat ik wel denk dat bergen en velden
en rivieren en bossen weten hoe hard
mijn leven zij, wat anderen verborgen is.
Ik denk dat berg en bos, rivier en veld
- en zij alleen - wel zien in welke mate
de knaagpijn van de eenzaamheid mij kwelt.
Maar toch zó ruige wegen en zó woeste
kan ik niet vinden, dat Liefde altijd komt
redeneren met mij, en ik met haar.