Shall I compare thee to a summer's day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer's lease hath all too short a date:
Zal ik u prijzen als een zomerdag?
Veel kalmer en veel lieflijker zijt gij.
Door meiwind ruw raakt tere bloei van slag
En zomers pacht is al te snel voorbij;
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimm'd;
And every fair from fair sometime declines,
By chance or nature's changing course untrimm'd;
Bij wijlen schijnt het hemeloog te heet,
En dikwijls wordt zijn gouden blos gedempt,
Eens komt de tijd die aan de schoonheid vreet,
Door 't lot of wending der natuur ontstemd;
But thy eternal summer shall not fade
Nor lose possession of that fair thou owest;
Nor shall Death brag thou wander'st in his shade,
When in eternal lines to time thou growest:
Maar uw tijdloze zomer zal niet gaan,
En nooit onterfd zijn van uw fraai domein;
Al snoeft de dood, zijn schim zult u weerstaan,
Door tijdeloos met vers in groei te zijn.
So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this and this gives life to thee.
Zo lang als ogen zien of adem zweeft,
Zo lang leeft dit, dat aan u leven geeft.
William Shakespeare 1564 - 1616
Sonnet nr. 18
berijmd, met versmaat vertaling: C.W. Schoneveld 2010
('je', 'jij' en 'jou' is veranderd in 'u' en 'gij'.)