My mistress' eyes are nothing like the sun.
Coral is far more red than her lips red.
If snow be white, why, then her breasts are dun.
If hairs be wires, black wires grow on her head.
I have seen roses damasked, red and white,
But no such roses see I in her cheeks,
And in some perfumes is there more delight
Than in the breath that from my mistress reeks.
I love to hear her speak, yet well I know
That music hath a far more pleasing sound.
I grant I never saw a goddess go,
My mistress, when she walks, treads on the ground.
Geen zonlicht gloeit in ‘t oog van wie ik hou,
Nooit wordt haar liprood met koraal verward,
Is sneeuw soms wit, dan zijn haar borsten grauw,
Is hoofdhaar draad, dan zijn haar draden zwart;
Gevlamde rozen ken ik, rood en wit,
Maar haar wang toont geen roos die zo ontluikt,
Er zijn parfums waar zoeter geur in zit
Dan waar de adem van mijn lief naar ruikt.
Al houd ik van haar stem, ik zie goed in,
Muziekklank zweeft veel aangenamer rond;
‘t Is waar, gaan zag ik nooit nog een godin,
Als mijn lief wandelt treedt ze op de grond.
And yet, by heaven, I think my love as rare
As any she belied with false compare.
En toch, bij God, ik acht mijn lief zo hoog,
Als elke vrouw bedot met vals vertoog.
William Shakespeare 1564 - 1616 Sonnet 130
berijmd, met versmaat vertaling Cornelis W. Schoneveld, mei 2012